Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor; op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-18 mm. De scherp afgetekende, oranjegele streep langs de voorrand van de grijze voorvleugel is over de hele lengte van de vleugel even breed en wordt niet smaller in de richting van de vleugelpunt. De achtervleugel is lichtgeel en heeft soms een grijze veeg langs de voorrand. Een opvallend kenmerk is de geheel oranjegele kraag. De vlinder rust met de vleugels in een kokertje om het lichaam gevouwen.
Wordt vaak verward met het plat beertje (E. lurideola); deze rust echter met de vleugels plat boven het lichaam en heeft een klein grijs vlekje in de gele kraag. Zie ook het vaal kokerbeertje (E. caniola).
plat beertje
Eilema lurideola
EREBIDAE: Arctiinae
vaal kokerbeertje
Eilema caniola
EREBIDAE: Arctiinae
Glad beertje (Eilema griseola) en klein kokerbeertje (Eilema pygmaeola).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
klein kokerbeertje
Eilema pygmaeola
EREBIDAE: Arctiinae
glad beertje
Eilema griseola
EREBIDAE: Arctiinae
Half juni-eind september in één lange generatie. De vlinders komen op licht en bezoeken bloemen van onder andere distels.
Rups: augustus-juni. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een cocon in de strooisellaag, op een boomstam of tussen stenen.
(Korst)mossen op stenen, stronken, paaltjes en takken op de grond; ook struikhei.
Heiden, duinen, bossen, moerassen en graslanden.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor; op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal soms talrijk.
Van Zuid- en West-Europa inclusief de Britse eilanden naar het oosten tot het gebergte van Centraal-Azië. In het zuiden via het Middellandse Zeegebied (inclusief Italië, Corsica, Sardinië, Sicilië en de Balkan) tot Voor-Azië. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië.
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
Twee beertjes krullen in rust de voorvleugels als een kokertje om het lijf heen en van deze twee kokerbeertjes heeft deze soort een opvallende gele streep langs de voorrand.
Eilema: eilema is een sluier, een voile; een aantal soorten in dit genus houdt in rust de vleugels helemaal rond het lijf gerold alsof ze zich afzonderen onder een sluier. Spiris heeft dezelfde strekking.
complana: complano is vlak maken, naar de houding van de vleugels in rust. Linneus schrijft 'alis depressis' hetgeen precies hetzelfde betekent. Hij plaatste deze soort in Noctua, die de 'alis depressis' wijze van vleugelvouwen als kenmerk hebben. Het is op basis van de naamgeving en op basis van Linnaeus' uitleg volstrekt duidelijk dat Linnaeus E. lurideola voor zich had toen hij aan de soort deze naam toekende. Boisduval wilde lurideola dan ook hernoemen tot complanula. Had Linnaeus de onderhavige soort willen benoemen had hij geschreven 'alis convolutis' en hem bij Tinea ingedeeld. Het verschil in vleugel vouwen van deze twee soorten wordt door vlinderaars gebruikt om deze soorten uit elkaar te houden. Macleod schrijft als naamsverklaring: 'from position of wings when resting'. Hij had moeten schrijven: 'from the position in which the wings are not held when resting'.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
engelse beer
Arctia festiva
rozenblaadje
Miltochrista miniata
mi-vlinder
Euclidia mi
roesje
Scoliopteryx libatrix
boogsnuituil
Herminia grisealis
bleek beertje
Nudaria mundana