Algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral in de duinen en op de zandgronden in het binnenland; nooit talrijk. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 16-22 mm. Opvallend zijn de geelachtig witte aders op de voorvleugel en de zwarte pijlvlekken aan de binnenzijde van de licht gekleurde golflijn. De dwarslijnen zijn donker en onopvallend. Het mannetje is stevig gebouwd, heeft een brede voorvleugel met een rechte voorrand en sterk geveerde antennen. Het vrouwtje heeft een nog bredere voorvleugel waarvan de voorrand recht of enigszins gebogen is.
De gelijnde silene-uil (Sideridis reticulata) heeft opvallende, lichte dwarslijnen en het mannetje heeft ongeveerde antennen. Bij donkere vormen van de maansikkeluil (Agrochola lunosa) kan de lichte adering opvallen, maar die soort is kleiner en heeft een zwart vlekje tegen de voorrand nabij de vleugelpunt. Zie ook de splinterstreep (Naenia typica).
gelijnde silene-uil
Sideridis reticulata
NOCTUIDAE: Hadeninae
splinterstreep
Naenia typica
NOCTUIDAE: Hadeninae
maansikkeluil
Agrochola lunosa
NOCTUIDAE: Hadeninae
Pijpenstro-uil (Apamea aquila), variabale grasuil (Apamea crenata), grauwe grasuil (Apamea remissa), rietgrasuil (Apamea unanimus), veldgrasuil (Apamea anceps), kweekgrasuil (Apamea sordens), bonte grasuil (Cerapteryx graminis) en donkere grasuil (Tholera cespitis).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
bonte grasuil
Cerapteryx graminis
NOCTUIDAE: Hadeninae
donkere grasuil
Tholera cespitis
NOCTUIDAE: Hadeninae
veldgrasuil
Apamea anceps
NOCTUIDAE: Hadeninae
variabele grasuil
Apamea crenata
NOCTUIDAE: Hadeninae
rietgrasuil
Apamea unanimis
NOCTUIDAE: Hadeninae
grauwe grasuil
Apamea remissa
NOCTUIDAE: Hadeninae
kweekgrasuil
Apamea sordens
NOCTUIDAE: Hadeninae
pijpenstro-uil
Apamea aquila
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin augustus-eind september in één generatie. De vlinders komen op licht en op smeer.
Rups: maart-juli. De rups foerageert vooral ´s nachts, eerst op de bladeren van de waardplant, later onder aan de stengel en in de wortels. De eieren worden in vlucht uitgestrooid in het gras en overwinteren.
Diverse harde grassen, waaronder borstelgras, kweek en zwenkgrassen.
Ruige graslanden, bosranden, bospaden en parken; soms tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral in de duinen en op de zandgronden in het binnenland; nooit talrijk. RL: kwetsbaar.
In Vlaanderen zeldzaam in Oost- en West-Vlaanderen, maar wijdverbreid ten oosten van de lijn Antwerpen-Brussel; lokaal algemeen. In Wallonië wijdverbreid, maar vooral in de kalkstreek, de Gaume en de Hoge Ardennen.
Van het Iberisch schiereiland via heel Europa en de gematigde zone tot Siberië. In het noorden loopt de areaalgrens via Midden-Scandinavië en in het zuiden via het Middellandse Zeegebied, Klein- en Midden-Azië.
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
De lichte lengtelijnen op de voorvleugel zijn kermerkend.
Tholera: tholeros is modderig, naar de kleur van de voorvleugels.
decimalis: decimus is de tiende. Waarschijnlijk was dit simpelweg de tiende soort die Poda beschreef. De sterk geveerde antennen van het mannetje weerhield Poda ervan om deze soort bij de Noctua in te delen en dat bracht hem kennelijk in verwarring. Hij beschreef deze soort in Phalaena (een spannergenus) en dus had hij hem de uitgang -aria moeten geven, hij maakte daar echter -alis van dat bij de Pyraliden hoort. Hij heeft een slag om de arm willen houden.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
grijze grasuil
Mythimna pudorina
brede-w-uil
Lacanobia w-latinum
bruine groenuil
Anaplectoides prasina
russenuil
Coenobia rufa
zilverhaak
Deltote uncula
levervlek
Euplexia lucipara