Zeer zeldzaam. Een trekvlinder waarvan slechts enkele recente waarnemingen bekend zijn.
Voorvleugellengte: 20-24 mm. Deze uil heeft dezelfde karakteristieke vleugelvorm en rusthouding als de koperuil (D. chrysitis); de kop en de karakteristieke kuif zijn eveneens oranje van kleur. In het zoomveld van de voorvleugel bevindt zich een onvolledige messinggele dwarsband die vanaf de voorrand tot halverwege de vleugel loopt en zichtbaar is als een grote vierkante vlek. In deze metaalvlek is de golflijn te herkennen als een dunne bruine golvende lijn. Het middenveld en het overige deel van de dwarsband in het zoomveld zijn roodachtig bruin; de rest van de vleugel heeft een paarsachtig grijze of paarsachtig bruine kleur.
Tot 30 mm; een 'semi-spanrups' met slechts drie paar buikpoten; lichaam helder geelachtig groen met over de rug een gebroken, donkergekernde, witte middenstreep met aan weerszijden een rij schuine, witte strepen; over de spiracula een zwartgezoomde, witte lengtestreep; kop glimmend groen.
De koperuil (D. chrysitis) heeft in plaats van een messinggele vlek, twee metaalgroene banden. Het zilvervenster (Autographa bractea) heeft een kleinere, minder gele en meer driehoekige vlek in het midden van de voorvleugel in plaats van dicht bij de vleugelpunt.
zilvervenster
Autographa bractea
NOCTUIDAE: Plusiinae
koperuil
Diachrysia chrysitis
NOCTUIDAE: Plusiinae
Juni-augustus in één generatie. De vlinders zijn zowel overdag als in de schemering actief en bezoeken bloemen van onder andere kamperfoelie en koninginnenkruid. De vlinders komen op licht.
Rups: juli-mei. De soort overwintert als jonge rups tussen de stengels van de waardplant of andere weelderige vegetatie. De verpopping vindt plaats in een witachtige ovale cocon die gesponnen wordt aan de onderzijde van een blad van de waardplant.
Koninginnekruid; de rups wordt vaker gezien op planten die in de schaduw van bomen groeien dan op planten in een open situatie.
Oevers van rivieren en kanalen, moerassen en vochtige bossen.
Zeer zeldzaam. Een trekvlinder waarvan slechts enkele recente waarnemingen bekend zijn.
Zeer zeldzaam. Komt zeer lokaal voor in Namen en Luxemburg.
In Europa vooral in de middengebieden; naar het noorden niet boven de noordrand van het middelgebergte tot Nederland, België, Nordrhein-Westfalen, Hessen, Noord-Beieren en de Sudeten-Karpatenketen. Nog meer naar het noorden alleen enkelingen in Nedersaksen (1951), Brandenburg (1954), Sachsen (1917), Denemarken (1931) en Zuid-Zweden (1981). Standvlinder ook in Zuid-Engeland en Wales. Naar het zuiden tot Noord-Spanje, Midden-Italië, Noord-Griekenland en Oost-Bulgarije. Naar het oosten van Karelië en Klein-Azië dwars door Noord- en Midden-Azië tot de Koerilen, Sachalin, het Amoer-Oessoeri-gebied, Korea, Noord- en Midden-China en Japan.
Deze uil heeft een koperen gedeelte op de voorvleugels en is groter dan de echte koperuil.
Diachrysia: diakhrusos is met gouddraad geweven. Wijzend op de metaalkleurige vlekken.
chryson: khruson is een goudschat; ook hier weer de verwijzing naar de metaalkleur van de vleugels.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
heidewitvleugeluil
Aporophyla lueneburgensis
grauwe stofuil
Caradrina gilva
tweekleurige grasuil
Apamea illyria
bleke grasuil
Mythimna pallens
bleke daguil
Heliothis nubigera
meidoornuil
Allophyes oxyacanthae