Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 16-19 mm. De kop en de karakteristieke kuif op de bovenzijde van het borststuk hebben een opvallende oranje kleur; verderop op het borststuk is een tweede oranje kuifje zichtbaar en op het achterlijf bevinden zich ook twee kleine kuifjes. De brede voorvleugel is grijsachtig bruin met een paarse tint en eindigt sierlijk in een scherpe, naar buiten gebogen punt. Kenmerkend is het patroon van twee brede metaalgroene banden in het wortelveld en in het zoomveld, die een opvallende metaalglans hebben. Vaak zijn deze banden door een verbinding in het middenveld met elkaar versmolten. Vlinders van de tweede generatie zijn over het algemeen kleiner dan die van de eerste generatie.
Tot 35 mm; een 'semi-spanrups' met slechts twee paar buikpoten; lichaam bleek blauwachtig groen met over de rug een rij witachtige, pijlvormige vlekken en langs de zwartgerande spiracula een witachtige lengtestreep; kop geelachtig groen.
Zie de grote koperuil (D. chryson).
grote koperuil
Diachrysia chryson
NOCTUIDAE: Plusiinae
Turkse uil (Chrysodeixis chalcites), gelduil (Polychrysia moneta), goudvenstertje (Plusia festucae), moerasgoudvenstertje (Plusia putnami),gamma-uil (Autographa gamma), donkere jota-uil (Autographa pulchrina), jota-uil (Autographa jota) en zilvervenster (Autographa bractea).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
turkse uil
Chrysodeixis chalcites
NOCTUIDAE: Plusiinae
goudvenstertje
Plusia festucae
NOCTUIDAE: Plusiinae
moerasgoudvenstertje
Plusia putnami
NOCTUIDAE: Plusiinae
gelduil
Polychrysia moneta
NOCTUIDAE: Plusiinae
zilvervenster
Autographa bractea
NOCTUIDAE: Plusiinae
donkere jota-uil
Autographa pulchrina
NOCTUIDAE: Plusiinae
jota-uil
Autographa jota
NOCTUIDAE: Plusiinae
gamma-uil
Autographa gamma
NOCTUIDAE: Plusiinae
Mei-oktober in twee, soms drie generaties. De vlinders zijn actief in de schemering en bezoeken bloemen van onder andere vlinderstruik en kamperfoelie; later in de nacht vliegen ze opnieuw en komen ze op licht.
Rups: juni-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag dicht bij de grond onder de waardplant. De soort overwintert als jonge rups dicht bij de grond in de vegetatie en verpopt zich in een losse cocon aan de onderzijde van een blad van de waardplant.
Diverse kruidachtige planten, waaronder brandnetel, dovenetel, wilde marjolein en distels.
Tuinen, struwelen, slootkanten, moerassen, bosranden en ruige graslanden.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
Heel Europa met uitzondering van IJsland, het noordelijkste deel van Scandinavië en Rusland. In delen van Voor-Azië vliegt ssp. generosa (Staudinger, 1900). Een nauwkeurige afbakening van D. (chrysitis) chrysitis en D. (chrysitis) tutti is nog niet bekend. Vogens Kostrowicki (1961) zou chrysitis chrysitis in Centraal- en Oost-Azië ontbreken. In Noord- en Oost-Azië is de verbreiding helemaal onduidelijk omdat daar verwisseling met D. nadeja (Oberthühr, 1880) en D. stenochrysis (Warren, 1913) mogelijk is.
Koperuil is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
De metaalkleur op de vleugels is volgens de Latijnse naam van goud en volgens de Nederlandse naam van koper.
Diachrysia: diakhrusos is met gouddraad geweven. Wijzend op de metaalkleurige vlekken.
chrysitis: khrusites, khrusitis is lijkend op goud; ook hier weer de verwijzing naar de metaalkleur van de vleugels.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
roodbruine herfstuil
Agrochola nitida
vale stofuil
Athetis hospes
aardappelstengelboorder
Hydraecia micacea
kadeni-stofuil
Caradrina kadenii
grote bosbesuil
Eurois occulta
moeras-grasuil
Lateroligia ophiogramma