Vrij algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 12-13 mm. Goed te herkennen aan het grote witte veld op de voorvleugel met de duidelijke zwarte middenstip; de randen van de voorvleugel zijn grijsachtig bruin. Deze kleurencombinatie resulteert in een zeer karakteristiek beeld. De vlinders kunnen nogal variëren in contrast en zijn soms sterk donker bestoven, maar altijd blijft in het midden van de vleugel een wit of lichtgrijs gedeelte zichtbaar en zijn de vleugelranden donkerder.
24-25 mm. Lijf grijsachtig bruin of rooachtig bruin met een reeks donkerder ruitvormige tekens op de rug en een duidelijke golvende subdorsale lijn van dezelfde kleur.
Zie de gemarmerde dwergspanner (E. irriguata) en de zwartvlekdwergspanner (E. centaureata).
gemarmerde dwergspanner
Eupithecia irriguata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
zwartvlekdwergspanner
Eupithecia centaureata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Grijze dwergspanner (Eupithecia subfuscata), oranje dwergspanner (Eupithecia icterata), gewone dwergspanner (Eupithecia vulgata) en meldedwergspanner (Eupithecia simpliciata).
De rupsen van de Eupithecia-soorten lijken veel op elkaar. Bij determinatie kan de waardplant een handig hulpmiddel zijn. Vergelijk daarnaast ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen en het habitat.
gewone dwergspanner
Eupithecia vulgata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
grijze dwergspanner
Eupithecia subfuscata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
oranje dwergspanner
Eupithecia icterata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
meldedwergspanner
Eupithecia simpliciata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Half mei-eind september in één generatie. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen op licht; ze bezoeken bloemen.
Rups: juli-oktober. De rups foerageert ´s nachts en eet zowel de bladeren als de bloemen van de waardplant. De soort overwintert als pop in de strooisellaag.
Vooral bijvoet en boerenwormkruid; ook diverse andere planten waaronder duizendblad.
Open ruige terreinen met pioniervegetatie, wegbermen en andere grazige ruigten; soms tuinen.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: kwetsbaar.
Vrij algemeen in het hele land.
Van West- en Midden-Europa via Rusland tot Siberië en China; in het noorden in Scandinavië tot de poolcirkel en in het zuiden Italië, Griekenland en de Balkanlanden.
Alle soorten uit het Genus Eupithecia plus nog een aantal andere kleine spanners zijn samengebracht onder de groepsnaam dwergspanner.
De voorvleugels van deze dwergspanner hebben veel wit in de tekening.
Eupithecia: eu is goed, goedig en pithex, pithekos is een dwerg. De vlinders hebben een aantrekkelijk uiterlijk en zijn klein. Haworth schrijft: mooie vlinders, als ze rusten zien ze er prachtig uit: de vleugels gespreid en vlak, elegant gedrukt tegen de ondergrond; eigenlijk helemaal ontworpen om ze in vlinderkasten te verzamelen.
Succenturiata: succenturiatus is een nieuweling in een centurion, een eenheid van 100 man in het Romeinse leger, die een andere soldaat kwam vervangen; algemeen genomen een vervanging. Dit slaat op de tegulae (valvalae) die op Linnaeus de indruk maakten van miniatuur vleugeltjes. Hij schrijft 'thorax wit zijdelings bedekt met twee tegulae (valvulae)', overblijfselen van vleugels die liggen over de wortels van de voorvleugels. Deze rudimentaire vleugeltjes vormden de jonge recruten die de oude vleugels gingen opvolgen. De tegulae vallen hier extra op omdat ze eindigen in lange haarschubben.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
dunvlerkspanner
Lycia hirtaria
geblokte stipspanner
Idaea emarginata
leverkleurige spanner
Euchoeca nebulata
berkenspikkelspanner
Aethalura punctulata
gewone agaatspanner
Eulithis populata
duizendbladdwergspanner
Eupithecia millefoliata