Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 14-16 mm. Verse vlinders zijn goed te herkennen aan de purperachtig roze glans op de voorvleugel, vooral langs de voorrand en de binnenrand van de vleugel en aan de buitenzijde van de buitenste dwarslijn. Deze glans verdwijnt in de loop van de vliegtijd en de vleugel heeft dan een donkere grijsachtig bruine grondkleur. De licht omrande, langgerekte ringvlek en niervlek liggen met hun binnenste uiteinden naar elkaar toe gericht en raken elkaar meestal; ze vormen daarbij samen een soort V, waarvan de punt naar de binnenrand van de vleugel wijst. De zigzaggende, geelachtig witte golflijn maakt vlak voor de binnenrandhoek een scherpe knik; langs de golflijn ligt vlak bij de vleugelpunt een donker vlekje.
Tot 35 mm; lichaam bruinachtig geel of bleek groenachtig bruin, met purperachtig bruine zweem, vooral naar de kop en op de onderzijde; over de rug een rij purperachtig bruine, V-vormige vlekken en identiek gekleurde, schuine strepen over de spiracula; kop lichtbruin met donkerder tekening.
De gewone silene-uil (Hadena bicruris) mist de purperachtige glans en heeft een minder zigzaggende golflijn die bij de binnenrand een geleidelijke boog vormt; het donkere vlekje bij de vleugelpunt ontbreekt. De binnenste dwarslijn is niet recht, maar samengesteld uit kleine boogjes. De ringvlek en de niervlek raken elkaar niet en vormen daarom minder duidelijk een V dan bij de gewone silene-uil.
gewone silene-uil
Hadena bicruris
NOCTUIDAE: Hadeninae
Witband-silene-uil (Hadena compta), gevlekte silene-uil (Hadena confusa) en gewone silene-uil (Hadena bicruris).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
witband-silene-uil
Hadena compta
NOCTUIDAE: Hadeninae
gevlekte silene-uil
Hadena confusa
NOCTUIDAE: Hadeninae
gewone silene-uil
Hadena bicruris
NOCTUIDAE: Hadeninae
Eind april-eind september in twee, soms drie generaties. De vlinders komen op licht en bezoeken bloemen.
Rups: juni-september. De jonge rups leeft in de zaaddozen van de waardplant; grotere rupsen foerageren ´s nachts en verbergen zich overdag dicht bij de grond. De soort overwintert als pop in een losse cocon in de grond.
Dagkoekoeksbloem, blaassilene en andere silenesoorten. Ook op zeepkruid.
Allerlei open grazige plaatsen, zoals wegbermen, weilanden, heiden en bospaden.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: kwetsbaar.
In Vlaanderen zeldzaam maar wijdverbreid in alle provincies; algemener in de oostelijke helft. In Wallonië wijdverbreid en vrij algemeen.
De noordelijke helft van het Iberisch schiereiland via heel Europa inclusief de Britse eilanden en heel Scandinavië oostwaarts tot Oost-Azië (Mantsjoerije). In het zuiden het Middellandse Zeegebied (zonder Griekenland en de eilanden van de Egeïsche Zee), het noorden van Klein-Azië en verder tot Midden-Azië.
Meerdere silene-soorten zijn waardplant van deze soort.
Over de vork wordt in het hoofdstukje 'kenmerken' geschreven: de licht omrande, langgerekte ringvlek en niervlek liggen met hun binnenzijde naar elkaar toe gericht en raken elkaar meestal; ze vormen daarbij samen een soort V, waarvan de punt naar de binnenrand van de vleugel wijst.
Sideridis: sideros is ijzeren en eidos is (verschijnings-)vorm, naar de roestbruine kleur van de soorten die toen deel uitmaakten van dit genus. Albicolon hoorde daar toen nog niet bij. De naam is een vrije Griekse vertaling van ferruginea, een junior-synoniem van A. circellaris, een van de soorten die Hübner wel in dit genus onder bracht.
rivularis: rivulus is een stroompje, een beekje, naar de 'golvende' subterminale lijn op de voorvleugel.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
randvlekuil
Charanyca ferruginea
gelduil
Polychrysia moneta
witstipgrasuil
Mythimna albipuncta
heide-schaaruil
Papestra biren
grijze heideuil
Violaphotia molothina
helmkruidvlinder
Cucullia scrophulariae