Vrij algemeen. Komt verspreid over het land lokaal voor; op sommige vliegplaatsen vrij algemeen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 16-20 mm. Een bruinachtig grijze spanner met vaak een glanzende zilverachtige grondkleur en slanke antennen. Op de voorvleugel bevindt zich meestal een bont patroon van duidelijke lichte en donkere banden; bij sommige exemplaren valt de grote hoeveelheid fijne dwarslijntjes op. De variatie in tekening is groot. De middenstip is klein en duidelijk en heeft een ronde of ovale vorm. Een goed kenmerk is dat de binnenrand van de donkere buitenste dwarsband in een scherpe hoek (minder dan 90°) om de middenstip heen loopt; ook als de middenstip ontbreekt is deze scherp geknikte binnenrand goed zichtbaar. Op de voorvleugel bevindt zich, waar de ader vertakt, een duidelijke V-vormige vlek. Sommige exemplaren hebben een egaal donkere voorvleugel; toch blijft ook dan de V-vormige vlek goed zichtbaar.
Zie de herfstspanner (E. dilutata) en de bleke novemberspanner (E. christyi). De daar genoemde verschillen tussen de drie Epirrita-soorten zijn vaak echter niet betrouwbaar genoeg om de soorten met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Voor een zekere determinatie is genitaliënonderzoek nodig. Zie ook de kleine wintervlinder (Operophtera brumata) en de berkenwintervlinder (Operophtera fagata).
bleke novemberspanner
Epirrita christyi
GEOMETRIDAE: Larentiinae
herfstspanner
Epirrita dilutata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
berkenwintervlinder
Operophtera fagata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
kleine wintervlinder
Operophtera brumata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Oranje berkenspanner (Archiearis parthenias), wegedoornspanner (Philereme transversata), bleke novemberspanner (Epirrita christyi) en herfstspanner (Epirrita dilutata).
De rupsen van de drie Epirrita-soorten zijn zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden (ondanks dat door de foto's in het boek 'Caterpillars of the British Isles' gesuggereerd wordt dat ze in uiterlijk van elkaar verschillen).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
oranje berkenspanner
Archiearis parthenias
GEOMETRIDAE: Larentiinae
wegedoornspanner
Philereme transversata
GEOMETRIDAE: Larentiinae
bleke novemberspanner
Epirrita christyi
GEOMETRIDAE: Larentiinae
Eind september-eind november in één generatie. De vlinders komen goed op licht. Overdag zijn ze soms rustend aan te treffen op een berkenstam, waarop ze door hun zilverachtige grondkleur nauwelijks opvallen.
Rups: april-juni. De rups verpopt zich in de grond. De soort overwintert als ei op een twijg of op de schors.
Diverse loofbomen, met een voorkeur voor berk, zwarte els en wilg; soms bosbes.
Vooral loofbossen, brede bospaden en heiden.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land lokaal voor; op sommige vliegplaatsen vrij algemeen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal talrijk.
Müller geeft eenzelfde verspreiding aan als christyi (maar zonder Hongarije en Albanië). Het zwaartepunt ligt in de boreale zone. Ook in Noord-Amerika (Ferguson 1983). Naar het oosten de Oeral, West-Siberië en als ssp. tunkunata (Bang-Haas, 1910) op de Koerilen en Japan. In Trans-Kaukasië, Armenië en Toerkmenistan een andere soort n.l. E. terminassiae (Vardikjan, 1974). Van de Britse eilanden is nog een andere nauwe verwant bekend: E. filigrammaria (Herrich-Schäffer, 1846).
De vliegtijd van deze spannersoort ligt in november.
Epirrita: epirrheo is stromen, met de stroom meedrijven. De zoveelste variant van Hübner's voorkeur voor het beeld van stromen, rivieren en beekjes.
autumnata: de herfst (autumn) is de vliegtijd van deze soort.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
groene dwergspanner
Pasiphila rectangulata
paardenbloemspanner
Idaea seriata
bruine bosrankspanner
Horisme vitalbata
fraaie walstrospanner
Lampropteryx suffumata
vroege spanner
Biston strataria
gallendwergspanner
Eupithecia analoga