Zeldzaam. Een soort waarvan slechts enkele recente waarnemingen bekend zijn. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 13-17 mm. Deze uil lijkt sterk op de lichte daguil. Kenmerkend is de donkere schouderstreep in het wortelveld. De grondkleur van de voorvleugel loopt uiteen van zandkleurig bruin tot roodachtig bruin. De binnenrand van de donkere middenband loopt vanaf de voorrand van de vleugel via een duidelijke knik naar buiten, daarna scherp terug langs de binnenrand van de vleugel in de richting van de vleugelwortel. Zowel langs de voorrand als in de binnenrandhoek bevindt zich aan het uiteinde van de golflijn een opvallende donkere vlek; soms zijn deze vlekken versmolten tot een donkere band langs de golflijn.
Zie de lichte daguil (H. viriplaca) en ook de beschrijving van de kenmerken van de gouden daguil (Synthymia fixa).
lichte daguil
Heliothis viriplaca
NOCTUIDAE: Heliothinae
gouden daguil
Synthymia fixa
NOCTUIDAE: Heliothinae
Katoendaguil (Helicoverpa armigera), oranje o-vlinder (Pyrrhia umbra), lichte daguil (Heliothis viriplaca) en vlekdaguil (Heliothis peltigera).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
lichte daguil
Heliothis viriplaca
NOCTUIDAE: Heliothinae
vlekdaguil
Heliothis peltigera
NOCTUIDAE: Heliothinae
katoendaguil
Helicoverpa armigera
NOCTUIDAE: Heliothinae
oranje o-vlinder
Pyrrhia umbra
NOCTUIDAE: Heliothinae
Eind mei-half augustus in twee generaties. De vlinders vliegen overdag bij zonnig weer en bezoeken bloemen van struikhei en dophei; planten op drassige kale grond hebben de voorkeur. De vlinders zijn ook ´s nachts actief en komen op licht.
Rups: juli-oktober. De rups leeft op de bloemen en de zaden van de waardplant. De soort overwintert als pop in een losse cocon op of in de grond.
Struikhei, dophei, spurrie en ook klokjesgentiaan.
Vooral natte heiden en graslanden.
Zeldzaam. Een soort waarvan slechts enkele recente waarnemingen bekend zijn. RL: gevoelig.
Zeer zeldzaam en mogelijk uitgestorven. Beperkt tot de Antwerpse en Limburgse Kempen, maar recent niet meer gezien.
Pas sinds 1937 afgescheiden van H. viriplaca; daarom was lange tijd de verspreiding niet erg duidelijk en voor Azië geldt dat nog steeds. In Europa drie ondersoorten: ssp. maritima (de Graslin, 1855) in West- en Zuid-Frankrijk, ssp. warneckei (Boursin, 1964) in Zuid-Engeland, Nederland, Sleeswijk-Holstein, Denemarken, Gotland en ssp. bulgarica (Draudt, 1938) in Zuid- en Centraal-Alpen, de Balkan en Zuid-Rusland. Verder zeker in Turkije, Iran, Centraal-Azië (ssp. centralasiae Draudt, 1938) en China (ssp. angarensis Draudt, 1938). In Midden- en Noord-Europa verschijnt verder ieder jaar de trekkende ssp. bulgarica.
De daguilen kunnen overdag vliegend worden aangetroffen.
Struikhei en dophei zijn belangrijke waardplanten van deze soort.
Heliothis: heliotes is van de zon; naar het dagactieve gedrag van de soorten in dit genus.
maritima: maritimus is behorend bij de zee. Het type exemplaar kwam uit de Vendée, aan de Atlantische kust van Frankrijk; daar werd de eerste verzameld in een zoutmoeras.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
variabele grasuil
Apamea crenata
grote piramidevlinder
Amphipyra perflua
zuidelijke grasuil
Mythimna vitellina
moerasspirea-uil
Athetis pallustris
witvlekworteluil
Euxoa lidia
tandjesuil
Sideridis turbida