Zeldzaam. Een soort die verspreid over het land af en toe wordt waargenomen. RL: ernstig bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-17 mm. Deze snuituil lijkt op de lijnsnuituil (Herminia tarsipennalis), maar is iets groter en heeft een grijs- tot roodachtig bruine, vaak purperachtig getinte voorvleugel. Kenmerkend is de in vergelijking met verwante soorten grotere en sterker gebogen niervlek. De buitenste dwarslijn is fijn geschulpt. Opvallend is donkerbruine schaduwachtige afzetting aan weerszijden van de lichte golflijn. Evenals de andere snuituilen heeft deze soort een opvallende ‘snuit’, gevormd door de lange palpen.
De schaduwsnuituil (Herminia tarsicrinalis) is iets kleiner en heeft een diffuse, maar duidelijk aanwezige roodachtig bruine middenschaduw, waarin (of waarnaast) de smalle gebogen middenvlek ligt. Zie ook de lijnsnuituil (H. tarsipennalis) en de wilgenspanner (Macaria artesiaria).
wilgenspanner
Macaria artesiaria
EREBIDAE: Herminiinae
schaduwsnuituil
Herminia tarsicrinalis
EREBIDAE: Herminiinae
lijnsnuituil
Herminia tarsipennalis
EREBIDAE: Herminiinae
Baardsnuituil (Pechipogo strigilata), boogsnuituil (Herminia grisealis) en stippelsnuituil (Macrochilo cribrumalis).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
baardsnuituil
Pechipogo strigilata
EREBIDAE: Herminiinae
stippelsnuituil
Macrochilo cribrumalis
EREBIDAE: Herminiinae
boogsnuituil
Herminia grisealis
EREBIDAE: Herminiinae
Begin juni-half augustus in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups: juli-mei. De rups overwintert halfvolgroeid en verpopt zich op de grond.
Verdorde bladeren; in gevangenschap ook paardenbloem.
Loofbossen, struwelen en bosachtige gebieden.
Zeldzaam. Een soort die verspreid over het land af en toe wordt waargenomen. RL: ernstig bedreigd.
Zeer zeldzaam. Geen recente, gedocumenteerde waarnemingen in Vlaanderen. In Wallonië zeldzaam, met verspreide waarnemingen uit Luik, Luxemburg en Namen, vooral in de kalkstreek.
Van Noord-Spanje via Italë en Griekenland tot de Kaukasus. Naar het noorden tot Zuid-Engeland en Zuid-Scandinavië (niet duidelijk of dit standvlinders betreft). Naar het oosten via de Oeral en het Oessoeri-gebied tot Japan en Korea.
De snuituilen hebben opvallend naar voren uitstekende palpen (de snuit) op de kop van de vlinder.
Het kleine gebogen streepje, maantje, middenop de voorvleugel is kenmerkend.
Zie ook 'toelichting wetenschappelijke naam'.
lunalis: luna is de maan, naar de grote en duidelijk aanwezige niervlek.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
felgeel beertje
Eilema lutarella
roesje
Scoliopteryx libatrix
brandnetelsnuituil
Hypena obesalis
bruine prachtuil
Dysgonia algira
gepluimde snuituil
Pechipogo plumigeralis
muisbeertje
Pelosia muscerda