Zeer zeldzaam, Voor 2018 slechts 5 waarnemingen bekend, waarvan de laatste in 1982 in Ruinen. Vanaf 2019 waarnemingen van rupsen en imago's in en rond de Millingerwaard, Gelderland.
Voorvleugellengte: 11-13 mm. Deze spanner heeft veel weg van een snuituil door zijn rusthouding en vleugelvorm en vanwege de voorvleugeltekening. De lichte buitenste dwarslijn met donkere schaduw doet denken aan de lichte golflijn met schaduw van snuituilen. Daarnaast is er een middenvlek en een middenschaduw zoals bij diverse snuituilen. Zeer opvallend, en kenmerkend voor deze soort, is de roodbruine wigvormige vlek tussen de vertakking van de hoofdader in het midden van de voorvleugel die doorloopt tot in de schaduw aan de buitenzijde van de buitenste golflijn. Ook de lichte aders hebben soms een roodbruine tint. Een ander opvallend kenmerk wordt gevormd door de zelf nauwelijks zichtbare binnenste dwarslijn waarvan het uiteinde bij de voorrand van de vleugel na een scherpe knik naar binnen duidelijk zichtbaar wordt als een kort, dik zwart streepje.
Bij de gepluimde snuituil (Pechipogo plumigeralis) zijn naast een lichte golflijn en donkere middenschaduw ook nog twee, grillig verlopende, centrale dwarslijnen aanwezig. Hetzelfde geldt voor de maansnuituil (Zanclognatha lunalis), bovendien bezit die soort geen middenschaduw. De bruine snuituil (Hypena proboscidalis) heeft geen middenvlek en evenmin een middenschaduw. Verder ontbreekt bij deze drie soorten een roodbruine wig op de voorvleugel en hebben ze langere palpen.
maansnuituil
Zanclognatha lunalis
GEOMETRIDAE: Ennominae
bruine snuituil
Hypena proboscidalis
GEOMETRIDAE: Ennominae
gepluimde snuituil
Pechipogo plumigeralis
GEOMETRIDAE: Ennominae
In het buitenland: eind mei-eind juli en begin augustus-eind september in twee generaties. De vlinders komen op licht.
Rups: in het buitenland april-eind mei en juli-augustus. De soort overwintert als ei.
Wilg.
In het buitenland: bosachtige gebieden op vochtige plaatsen, vaak langs beken en meren.
Zeer zeldzaam, Voor 2018 slechts 5 waarnemingen bekend, waarvan de laatste in 1982 in Ruinen. Vanaf 2019 waarnemingen van rupsen en imago's in en rond de Millingerwaard, Gelderland.
Kwam tot 1980 voor in Luik.
West-Oost: van de Noordzeekust tot Mongolië en de Amoer; in het zuiden het Iberisch Schiereiland, het noordelijke Middellandse Zeegebied en tot de Kaukasus; in het noorden alleen in het zuidoosten van Finland en in de Baltische staten redelijk gewoon.
wilgenspanner
Meer dan veertig spannersoorten hebben een Nederlandse naam gekregen die is opgebouwd uit het woord 'spanner' voorafgegaan door de naam van een plant, een struik of een boom, vaak betreft dat de (enige) waardplant van de soort (voorbeelden: espenspanner, prunusspanner en paardebloemspanner). Ebert vermeldt in zijn Baden-Württemberg-reeks dat wilg een belangrijke waardplant is van deze soort.
eikentak
Gerinia honoraria
hagedoornvlinder
Opisthograptis luteolata
bosrankdwergspanner
Eupithecia haworthiata
elzenspannertje
Hydrelia sylvata
korstmosspanner
Cleorodes lichenaria
groenbandspanner
Hydriomena impluviata