Zeldzaam. Een soort met verspreid over het land slechts enkele waarnemingen. In 2008 werd een nieuwe sterke populatie ontdekt in het Bargerveen. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 15-18 mm. Karakteristiek voor deze Diarsia-soort is de brede, aan de voorrand sterk gebogen voorvleugel. Bij het mannetje is deze oranje- of roodachtig bruin met een purperachtig bruine bandering en bestuiving. De ringvlek en de niervlek zijn onopvallend en de vierkante vlek daartussen, die deel uitmaakt van het centrale wigvormige vlak, is soms iets donkerder. Tussen de ringvlek en de binnenrand bevindt zich een klein stipje. De kleur van het vrouwtje varieert van diep rozeachtig rood tot purperachtig bruin; de niervlek is soms opvallend licht, maar meestal is alleen de omtrek lichtgekleurd.
Tot 35 mm; lichaam licht okerkleurig tot blauwachtig grijs, onderzijde lichtgrijs; rugzijde mooi roodachtig bruin tot geelachtig bruin met een rij ruitvormige vlekken; kop lichtbruin.
Bij de bruine breedvleugeluil (D. brunnea) is de vierkante vlek tussen de ringvlek en niervlek zwartachtig. Zie ook de moerasheide-aarduil (Protolampra sobrina), de variabele breedvleugeluil (D. mendica), de gewone breedvleugeluil (D. rubi) en de ruituil (Xestia stigmatica).
bruine breedvleugeluil
Diarsia brunnea
NOCTUIDAE: Noctuinae
variabele breedvleugeluil
Diarsia mendica
NOCTUIDAE: Noctuinae
gewone breedvleugeluil
Diarsia rubi
NOCTUIDAE: Noctuinae
moerasheide-aarduil
Protolampra sobrina
NOCTUIDAE: Noctuinae
ruituil
Xestia stigmatica
NOCTUIDAE: Noctuinae
Half juli-eind september in één generatie.
Rups: september-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag; verpopt zich in een losse cocon in de grond. De soort overwintert als rups.
Diverse kruidachtige planten, struiken en loofbomen, waaronder vooral bosbes, braam, wilg en berk.
Loofbossen en (natte) heiden.
Zeldzaam. Een soort met verspreid over het land slechts enkele waarnemingen. In 2008 werd een nieuwe sterke populatie ontdekt in het Bargerveen. RL: gevoelig.
Vroeger bekend uit Antwerpen, Namen en Luik.
Midden- en Noord-Europa, naar het noorden tot Noord-Schotland, Midden-Noorwegen, Noord-Zweden, Midden-Finland en Karelië. In het zuiden met grote hiaten: de zuidelijke helft van Frankrijk, Noord-Italië, Noord-Joegoslavië, Roemenië, Oekraïne, Kaukasus, Noord- en Midden-Azië tot China en Japan.
De vlinders van het Genus Diarsia hebben brede voorvleugels. In rust valt dat niet zo sterk op omdat beide vleugels ver over elkaar heen gevouwen worden.
Deze breedvleugeluil leeft in vochtige gebieden. Ook de Duitse soortnaam verwijst naar moerassen.
Diarsia: diarsis is een opstanding. De betekenis daarvan is niet duidelijk. Hübner geeft geen uitleg. Er zou een verband mogelijk zijn met een haarpluimpje op het anale deel van het mannetje en dat zou soms rechtop komen te staan.
dahlii: dahlii is een eerbetoon aan Georg Dahl, een Weense verzamelaar die als eerste deze soort kweekte en die een exemplaar aan Hübner gaf om de soort te kunnen beschrijven.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
grijze grasuil
Mythimna pudorina
brede-w-uil
Lacanobia w-latinum
bruine groenuil
Anaplectoides prasina
russenuil
Coenobia rufa
zilverhaak
Deltote uncula
levervlek
Euplexia lucipara