Vrij algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen en kan op sommige plaatsen talrijk zijn; wordt ook elders in het land af en toe waargenomen in moerassige gebieden. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 10-11 mm. Een klein, broos en goed herkenbaar crèmekleurig beertje met brede afgeronde, enigszins doorschijnende vleugels. Op de voorvleugel bevinden zich twee rijen donkere streepjes of vlekjes en een donkere middenstip. De achtervleugel heeft een kleine donkere middenvlek en daarbuiten een rij donkere streepjes of vlekjes.
Het bleek beertje (Nudaria mundana) heeft geheel doorzichtige vleugels, die bovendien iets smaller en minder afgerond zijn.
bleek beertje
Nudaria mundana
EREBIDAE: Arctiinae
Vierstipbeertje (Cybosia mesomella), rozenblaadje (Miltochrista miniata) en phegeavlinder (Amata phegea). N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
vierstipbeertje
Cybosia mesomella
EREBIDAE: Arctiinae
rozenblaadje
Miltochrista miniata
EREBIDAE: Arctiinae
phegeavlinder
Amata phegea
EREBIDAE: Arctiinae
Half juni-half augustus in één generatie. De vlinders vliegen langzaam, maar met snelle vleugelslagen, boven weelderige grasvegetaties. Ze zijn vooral actief rond zonsondergang en zonsopkomst en komen op licht.
Rups: september-mei. De soort overwintert als jonge rups; op milde winterdagen komt de rups soms tevoorschijn om te foerageren.
(Korst)mossen en algen op loofbomen en struiken.
Moerassen, natte heiden, vochtige graslanden, rivieroevers en duinmeertjes; ook bossen.
Vrij algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen en kan op sommige plaatsen talrijk zijn; wordt ook elders in het land af en toe waargenomen in moerassige gebieden. RL: niet bedreigd.
Vrij zeldzaam, maar wijdverbreid in het hele land. Toegenomen en lokaal vrij algemeen.
Van West-Europa, inclusief de Britse eilanden, via de gematigde zone tot in het Wolgagebied en tot de Oeral. Naar het zuiden via Noord-Italië tot de Balkan en het noordelijk deel van Klein-Azië. Naar het noorden tot bij de poolcirkel (Zweden, Finland).
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
De vorm van de voorvleugels van het rondvleugelbeertje wordt omschreven als breed, afgerond en enigszins doorschijnend.
Thumatha: thumatha is waarschijnlijk helemaal zonder betekenis; Walker geeft geen uitleg.
senex: senex is oud, op leeftijd; mogelijk naar de dunne laag schubben op de vleugels die een kalende oude man suggereren. Spuler wijst op de grijze kleur van de vleugels, die ook in verband gebracht kan worden met een grijsaard. Hübner beschreef deze soort aanvankelijk als een Noctua, later pas werd het een beervlinder.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bruine sikkeluil
Laspeyria flexula
donkerbruine snuituil
Idia calvaria
streepkokerbeertje
Eilema complana
felgeel beertje
Eilema lutarella
meriansborstel
Calliteara pudibunda
bruine prachtuil
Dysgonia algira