Zeldzaam. Wordt verspreid over het land af en toe waargenomen; de meeste waarnemingen komen van de Veluwe. RL: ernstig bedreigd.
Voorvleugellengte: 18-21 mm. De brede voorvleugel van deze uil loopt vrij spits toe. De grondkleur varieert van licht- tot donkerbruin, soms met een roodachtige tint, of zwartachtig bruin met een grijsachtige spikkeling. De achterrand van de niervlek is wit en heeft in het midden vaak een opvallend uitsteeksel. Evenwijdig aan de binnenrand van de voorvleugel loopt een dikke zwarte streep die de binnenste en de buitenste dwarslijn met elkaar verbindt; in sommige gevallen is de streep dun en bereikt deze de buitenste dwarslijn niet. Halverwege de golflijn bevindt zich een duidelijke W en in het wortelveld ligt een onregelmatig gevormde zwarte streep. De achtervleugel is witachtig.
Tot 45 mm; lichaam zeer variabel in kleur, gewoonlijk groen met of zonder bruine schaduw over de rug, maar soms geel of rozeachtig; over de rug drie donkere lengtestrepen, waarvan de middelste het breedst is en soms tot een rij ruitvormige vlekken is gebroken; kop bleek geelachtig bruin of groenachtig bruin.
Zie de roestuil (M. satura). Exemplaren met een onvolledige zwarte streep tussen de centrale dwarslijnen kunnen verward worden met de kooluil (Mamestra brassicae), die echter grijzer van kleur is en op de voorpoten doorgaans een stekel heeft; de zwarte wortelstreep ontbreekt. De grauwe grasuil (Apamea remissa) is kleiner, heeft een minder spits toelopende voorvleugel en is grijzer van kleur. De w-uil (Lacanobia thalassina) is kleiner en heeft, evenals de kooluil, haren op de ogen.
w-uil
Lacanobia thalassina
NOCTUIDAE: Hadeninae
roestuil
Mniotype satura
NOCTUIDAE: Hadeninae
grauwe grasuil
Apamea remissa
NOCTUIDAE: Hadeninae
kooluil
Mamestra brassicae
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin mei-begin augustus in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: juni-april. De rups is ´s nachts actief en verbergt zich overdag tussen gras of mos. De soort overwintert als volgroeide rups in een cocon in de grond en verpopt zich daar in april.
Diverse planten, struiken en loofbomen, waaronder silene, walstro, struikhei, bosbes, wilde gagel en els; ook grassen.
Heiden, bossen, graslanden en duinen.
Zeldzaam. Wordt verspreid over het land af en toe waargenomen; de meeste waarnemingen komen van de Veluwe. RL: ernstig bedreigd.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. In 2013 twee waarnemingen (Limburgs Haspengouw en Oost-Brabant); vroeger ook gemeld in de Limburgse Kempen. Vrij zeldzaam in Wallonië.
Bijna heel Europa, grote delen van Azië en van Noord-Amerike. IJsland, de IJszeekust boven Scandinavië, heel Centraal-Azië, West- en Oost-Siberië, Mongolië, Kamtsjatka, de Koerilen en het Amoergebied. Naar het zuiden (vooral in de bergen) tot Zuid-Spanje, Sardinië, Zuid-Italië Griekenland, Cyprus, Klein-Azië, Iran, Afganistan, Pakistan. In Noord-Amerika en op IJsland vliegt de vroeger als zelfstandige soort beschouwde ssp. sommeri (Lefèbvre, 1839). Uit Oost-Europa wordt de ssp. vulturinea (Herrich-Schäffer, 1845) beschreven, de areaalverlopen daarvan zijn nog niet duidelijk (mogelijk Mecklenburg, Brandenburg, Sachsen) (Heinicke & Naumann 1980 - 1982).
Adusta-uil werd overgenomen van de wetenschappelijke soortnaam. Ook in de Franse naam is adusta verwerkt.
Mniotype: mnion is mos en tupe is het karakter van. Dit betreft de gelijkenis van het vleugelpatroon met mos. De naam is mogelijk beïnvloed door Antitype (zie A. chi).
adusta: adusta is door de zon geblakerd, donker; naar de grondkleur van deze soort.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
spitsvleugelgrasuil
Mythimna straminea
nunvlinder
Orthosia gothica
late heide-uil
Xestia agathina
agaatvlinder
Phlogophora meticulosa
donkere aarduil
Spaelotis ravida
tweekleurige heremietuil
Ipimorpha subtusa