Zeldzaam. Een soort met zeer verspreid over het land slechts een aantal waarnemingen, vooral in het zuidoosten van het land en op Terschelling. RL: ernstig bedreigd.
Voorvleugellengte: 17-20 mm. Deze uil lijkt sterk op de kleine manteluil (L. furcifera). De grondkleur van de voorvleugel varieert van licht- tot donkergrijs of purperachtig grijs; de vleugelwortel is vaak lichter. Evenwijdig aan de binnenrand van de vleugel ligt een zwarte lengtestreep, die vanaf de tapvlek tot voorbij de niervlek doorloopt. Kenmerkend is de opvallende grote zwartachtige, naar binnen gerichte pijlvlek halverwege de getande golflijn.
Zie de kleine manteluil (L. furcifera).
kleine manteluil
Lithophane furcifera
NOCTUIDAE: Hadeninae
Sierlijke voorjaarsuil (Orthosia gracilis), variabele voorjaarsuil (Orthosia incerta), tweestreepvoorjaarsuil (Orthosia cerasi), nunvlinder (Orthosia gothica), katwilguiltje (Brachylomia viminalis), bruine essenuil (Lithophane semibrunnea), eikenuiltje (Dryobotodes eremita), hyena (Cosmia trapezina), roestuil (Mniotype satura), gele granietuil (Polymixis flavicincta) en maanuiltje (Cosmia pyralina).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
sierlijke voorjaarsuil
Orthosia gracilis
NOCTUIDAE: Hadeninae
tweestreepvoorjaarsuil
Orthosia cerasi
NOCTUIDAE: Hadeninae
variabele voorjaarsuil
Orthosia incerta
NOCTUIDAE: Hadeninae
nunvlinder
Orthosia gothica
NOCTUIDAE: Hadeninae
katwilguiltje
Brachylomia viminalis
NOCTUIDAE: Hadeninae
bruine essenuil
Lithophane semibrunnea
NOCTUIDAE: Hadeninae
roestuil
Mniotype satura
NOCTUIDAE: Hadeninae
eikenuiltje
Dryobotodes eremita
NOCTUIDAE: Hadeninae
gele granietuil
Polymixis flavicincta
NOCTUIDAE: Hadeninae
maanuiltje
Cosmia pyralina
NOCTUIDAE: Hadeninae
hyena
Cosmia trapezina
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin september-begin november en na de overwintering eind februari-half mei in één generatie. De vlinders zijn vanaf de schemering actief; in het najaar bezoeken ze overrijpe bramen en bloemen van klimop, in het voorjaar wilgenkatjes. De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups: maart-juli. De rups maakt een cocon in de strooisellaag en verpopt zich daar een aantal weken later. De soort overwintert als vlinder.
Wilde gagel, rijsbes, kruipwilg en populier.
Moerasachtige gebieden en natte heiden.
Zeldzaam. Een soort met zeer verspreid over het land slechts een aantal waarnemingen, vooral in het zuidoosten van het land en op Terschelling. RL: ernstig bedreigd.
Zeer zeldzaam. Slechts enkele vindplaatsen in de Antwerpse en Limburgse Kempen.
Moerassen van Europa en Azië. In Europa naar het noorden tot boven de poolcirkel, westelijk tot Noord-Duitsland en België. Naar het zuiden tot de Italiaanse Alpen, Oostenrijk, Polen en Wit-Rusland. Meldingen uit Zuid-Engeland zijn twijfelachtig. Oudere opgaven uit Noord-Amerika betreffen vroegere ondersoorten van lamda die tegenwoordig zelfstandige soorten zijn.
Voor deze uil is gagel een belangrijke waardplant.
Lithophane: lithos is een steen en phaino, phan is blijken te zijn; de vlinder vertoont gelijkenis met een steen en valt in rust daardoor nauwelijks op (hoewel de soorten uit dit geslacht vaker op een paaltje of takje zitten te rusten).
lamda: de vleugel draagt een teken dat lijkt op de Griekse letter lam(b)da. De spelling met een 'b' wordt het meeste gebruikt. Waar precies die lambda moet worden gezocht is niet geheel duidelijk, óf aan de vleugelbasis óf in het midden van de vleugel.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
boksbaardvlinder
Amphipyra tragopoginis
maansikkeluil
Agrochola lunosa
geoogde w-uil
Lacanobia contigua
gewone grasuil
Luperina testacea
witvlekworteluil
Euxoa lidia
wollegras-uil
Celaena haworthii