Zeer zeldzaam. Komt lokaal en zeer verspreid voor op de zandgronden in het binnenland; daarbuiten af en toe een waarneming. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 16-19 mm. De voorvleugel van deze uil heeft meestal een vrij rechte voorrand; soms is de voorrand vlak voor de vleugelpunt licht gebogen. De vleugel heeft een matbruine grondkleur met een fijne grijze en zwartachtige spikkeling en een vaak onduidelijke tekening. De lichte centrale dwarslijnen zijn afgezet met zwartachtige randen en aan de binnenzijde van de golflijn bevinden zich zwartachtige pijlvormige vlekken. Het opvallendste kenmerk is de witachtige holle achterzijde van de niervlek; soms is de niervlek zelf ook gedeeltelijk licht gekleurd. Van de ringvlek, die meestal dezelfde kleur heeft als de ondergrond, valt alleen de gedeeltelijke zwarte omranding op. De tapvlek is vaak zichtbaar als een geheel donkere vlek. Aan de binnenrand van de vleugelwortel bevindt zich een bosje extra lange schubben dat een uitsteeksel naar buiten vormt.
Bij de grauwe grasuil (A. remissa) ontbreekt het bosje lange schubben aan de binnenrand van de vleugelwortel en de bredere warmbruine voorvleugel heeft een meer gebogen voorrand. De voorvleugel van de kooluil (Mamestra brassicae) heeft een meer gebogen voorrand en een naar binnen wijkende achterrand; de centrale dwarslijnen zijn zwartachtig. Zie ook de zeeuwse grasworteluil (A. oblonga) en de spurrie-uil (Anarta trifolii).
zeeuwse grasworteluil
Apamea oblonga
NOCTUIDAE: Hadeninae
grauwe grasuil
Apamea remissa
NOCTUIDAE: Hadeninae
kooluil
Mamestra brassicae
NOCTUIDAE: Hadeninae
spurrie-uil
Anarta trifolii
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin juni-eind september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups: september-juni. De rups verbergt zich overdag in de grond en overwintert. De verpopping vindt plaats zonder cocon.
Diverse grassen, waaronder beemdgras, ruig schapengras en zinkschapengras.
Vooral graslanden en duinen.
Zeer zeldzaam. Komt lokaal en zeer verspreid voor op de zandgronden in het binnenland; daarbuiten af en toe een waarneming. RL: gevoelig.
Zeer zeldzaam en mogelijk uitgestorven in Vlaanderen en Wallonië.
Europa en Azië, naar het oosten tot China. In Europa noordelijk tot de Shetland-eilanden en Midden- en Noord-Scandinavië (zwervers tot boven de poolcirkel). Naar het zuiden vooral in de bergen van Zuid-Spanje, Midden-Italië en Griekenland.
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
Schapengras is één van de waardplanten van deze soort.
Apamea: apamea is de naam van een stad in Klein-Azië waar Theodorus, een van de oude kerkvaders woonde; verder zonder enthomologische betekenis. Auteurs gebruikten wel vaker namen van steden in Klein-Azië en telkens met een kerkelijke achtergrond en zonder verdere enthomologische betekenis: Thyatira (Ochsenheimer) en nicaea (Prunner). Antiochus de Grote tekende in Apamea een vredesovereenkomst met de Romeinen (88 v.Ch) na de verloren slag bij Magnesia.
furva: furvus is donker, vies, naar de donkerbruine voorvleugel, of naar de donkerbruine schaduw aan de achterrand van de achtervleugel, of naar beide.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gevlamde uil
Actinotia polyodon
drietand
Acronicta tridens
donker brandnetelkapje
Abrostola triplasia
bruine essenuil
Lithophane semibrunnea
schijn-piramidevlinder
Amphipyra berbera
zwartvlekwinteruil
Conistra rubiginosa