Vrij zeldzaam. Komt lokaal voor in het zuiden en oosten van het land. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-17 mm. Het mannetje is bruin, soms met een roze tint. De voorvleugel heeft een afgeronde punt en een donkere centrale vlek in een middenband die begrensd wordt door twee licht gegolfde dwarslijnen, waarvan vooral de buitenste goed zichtbaar is. De middenband heeft ongeveer dezelfde kleur als de grondkleur van de vleugel. De achtervleugel is bruinachtig wit en heeft een duidelijke middenvlek. De vleugels van het vrouwtje zijn gereduceerd tot bruine hoekige stompjes met een lengte van 3/5 deel van het achterlijf en hebben een breed, onduidelijk afgelijnd donkerbruin dwarsbandje. Het vrouwtje is daarmee te onderscheiden van vrijwel alle andere vrouwtjes met (sterk) gereduceerde vleugels.
Tot 24 mm; lichaam witachtig groen tot donker grijsachtig groen met witte lengtestrepen over rug en flanken; soms met zwartachtige banden en stippen op de rug; kop grijsachtig groen.
Lijkt sterk op de late meidoornspanner (T. rupicapraria) die gemiddeld iets later in het jaar vliegt. Zie ook de prunusspanner (Aleucis distinctata).
prunusspanner
Aleucis distinctata
GEOMETRIDAE: Ennominae
late meidoornspanner
Theria rupicapraria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia), kleine voorjaarsspanner (Agriopis leucophaearia), geringde spikkelspanner (Cleora cinctaria), berkenspikkelspanner (Aethalura punctulata) en late meidoornspanner (Theria rupicapraria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
voorjaarsboomspanner
Alsophila aescularia
GEOMETRIDAE: Ennominae
kleine voorjaarsspanner
Agriopis leucophaearia
GEOMETRIDAE: Ennominae
geringde spikkelspanner
Cleora cinctaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
berkenspikkelspanner
Aethalura punctulata
GEOMETRIDAE: Ennominae
late meidoornspanner
Theria rupicapraria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Voornamelijk januari-maart in één generatie. De mannetjes vliegen vanaf de schemering; ´s nachts kunnen ze op kale takken van de waardplant worden gevonden, soms parend met een vrouwtje, en op allerlei andere struiken in de nabije omgeving van de waardplant (o.a. braam).
Rups: april-mei. De soort overwintert als pop in de grond.
Vooral sleedoorn, maar ook meidoorn.
Open bossen, bosranden en struwelen.
Vrij zeldzaam. Komt lokaal voor in het zuiden en oosten van het land. RL: niet bedreigd.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. Slechts enkele, verspreide vindplaatsen in West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg. Vrij zeldzaam, maar wijdverbreid in Wallonië.
Het tot nu toe bekende areaal: delen van Noordwest- en West-Europa (Engeland, Frankrijk, Benelux, Denemarken) via Midden-Europa (Duisland, Zwitserland, Oostenrijk) tot in het zuiden in de Alpen, de Haute Provence.
Theria primaria en Theria rupicapraria zijn nauwelijks te onderscheiden dubbelsoorten. Ook in de Nederlandse namen is dat tot uitdrukking gebracht: meidoornspanner en late meidoornspanner. Rupicapraria zou in ons land ongeveer een maand later vliegen dan primaria.
Voor beide soorten is meidoorn een belangrijke waardplant.
Theria: thereios is van wilde beesten, omdat in dit genus ook rupicapraria is opgenomen, vernoemd naar een wilde geit.
primaria: primarius is van de eerste, hier het eerste deel van het jaar, de vliegtijd ligt in het vroege voorjaar.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
herfstpapegaaitje
Chloroclysta miata
geelschouderspanner
Ennomos alniaria
kalkdwergspanner
Eupithecia semigraphata
gehoekte schimmelspanner
Dysstroma citrata
eikendwergspanner
Eupithecia dodoneata
spardwergspanner
Eupithecia abietaria