Zeldzaam. Komt zeer verspreid over het land lokaal voor. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 14-18 mm. Het mannetje van deze uil is goed van de gelijkende soorten te onderscheiden door de oranjebruine grondkleur van de voorvleugel. Het vrouwtje is groter en meer bruingeel van kleur. De rechte achterrand en de gebogen voorrand vormen samen een bijna rechte hoek en de vleugelpunt is vrij scherp. Op de tamelijk effen ondergrond is een diffuse donkere bestuiving aanwezig; langs de hoofdader ligt daardoor een korte centrale veeg, waarin de niervlek als een kleine donkere vlek zichtbaar is. Van de centrale dwarslijnen is de uit stippen bestaande buitenste dwarslijn duidelijk zichtbaar. De franjelijn is dun en ononderbroken.
Tot 50 mm; lang en slank; lichaam bleek, doorschijnend groen; lijkt sterk op G. sparganii, maar de kop is donkerder getekend.
Zie de gestippelde rietboorder (Lenisa geminipuncta), de egelskopboorder (G. sparganii), de herfst-rietboorder (Rhizedra lutosa), de zeggeboorder (Denticucullus pygmina) en de stippelrietboorder (Protarchanara brevilinea).
egelskopboorder
Globia sparganii
NOCTUIDAE: Hadeninae
gestippelde rietboorder
Lenisa geminipuncta
NOCTUIDAE: Hadeninae
stippelrietboorder
Protarchanara brevilinea
NOCTUIDAE: Hadeninae
herfst-rietboorder
Rhizedra lutosa
NOCTUIDAE: Hadeninae
zeggeboorder
Denticucullus pygmina
NOCTUIDAE: Hadeninae
Egelskopboorder (Globia sparganii).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
egelskopboorder
Globia sparganii
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin juli-eind september in één generatie. De vlinders vliegen vanaf de schemering en vooral het mannetje komt op licht.
Rups: april-augustus. De rups leeft in de stengel van de waardplant en verpopt zich in een dode stengel met de kop omhoog. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Lisdodde, gele lis en mattenbies.
Oevers van rivieren, meren en sloten, natte weilanden en moerasachtige gebieden.
Zeldzaam. Komt zeer verspreid over het land lokaal voor. RL: gevoelig.
Wellicht verdwenen. Historische meldingen uit alle Belgische provincies, behalve Luxemburg, maar recente waarnemingen ontbreken.
Lokaal in Europa, noordelijk tot Zuid-Engeland, Zuid-Ierland, de zuidelijke delen van Scandinavië en Estland. Naar het zuiden tot Noord-Spanje, Midden-Italië, Slovenië, Albanië en Bulgarije. Verder Turkije, de Krim en de Kaukasus.
De rupsen van veel uiltjes dringen door in de stengel van planten; ze eten en groeien daar.
Deze soort heeft een aantal moerasplantensoorten als waardplant.
algae: waarschijnlijk werd abuisivelijk gedacht dat alg een voedselplant zou zijn. Ochsenheimer (1816) veranderde de naam naar cannae is riet.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
moerasheide-aarduil
Protolampra sobrina
graanworteluil
Euxoa tritici
houtkleurige vlinder
Xylena vetusta
heremietuil
Ipimorpha retusa
smalvleugelrietboorder
Chilodes maritima
schedeldrager
Craniophora ligustri