Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-17 mm. Een erg variabele nazomersoort. De lichte en/of licht omlijnde niervlek, die door de donkere opvulling aan de uiteinden van de lobben soms vierkant of enigszins X-vormig lijkt te zijn, is kenmerkend; bij donkere exemplaren is de niervlek soms onduidelijk. Ook de ringvlek steekt vaak licht af en tussen de ringvlek en de niervlek ligt doorgaans een donker vlak. De voorvleugel is verder zwak getekend. De geschulpte centrale dwarslijnen zijn niet altijd even goed zichtbaar; de buitenste dwarslijn is echter altijd als een rij stippen of streepjes zichtbaar. De kleur van de voorvleugel varieert van lichtbruin via rood- of grijsachtig bruin tot zwartachtig bruin.
Tot 33 mm; lijkt zeer sterk op X. sexstrigata; lichaam bleek okerkleurig bruin met zwartachtig bruine lengtebanden; over de rug drie bleke lengtestrepen en twee rijen zwarte balkjes.
De witringuil (Cerastis leucographa) vliegt in het voorjaar. Zie ook de rookkleurige worteluil (Euxoa nigricans), de gewone breedvleugeluil (D. rubi) en de kastanjebruine uil (X. castanea).
witringuil
Cerastis leucographa
NOCTUIDAE: Noctuinae
rookkleurige worteluil
Euxoa nigricans
NOCTUIDAE: Noctuinae
kastanjebruine uil
Xestia castanea
NOCTUIDAE: Noctuinae
gewone breedvleugeluil
Diarsia rubi
NOCTUIDAE: Noctuinae
Eenstreepgrasuil (Mythimna conigera),gekraagde grasuil (Mythimna ferrago), witstipgrasuil (Mythimna albipuncta), grijze grasuil (Mythimna pudorina), helmgrasuil (Mythimna litoralis), witte-l-uil (Mythimna l-album) en zesstreepuil (Xestia sexstrigata).
Lijkt ook op bruine grasuil (Rhyacia simulans), huismoeder (Noctua pronuba), zwartpuntvolgeling (Noctua orbona) en variabele breedvleugeluil (Diarsia mendica).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
grijze grasuil
Mythimna pudorina
NOCTUIDAE: Noctuinae
variabele breedvleugeluil
Diarsia mendica
NOCTUIDAE: Noctuinae
zwartpuntvolgeling
Noctua orbona
NOCTUIDAE: Noctuinae
bruine grasuil
Rhyacia simulans
NOCTUIDAE: Noctuinae
helmgrasuil
Mythimna litoralis
NOCTUIDAE: Noctuinae
eenstreepgrasuil
Mythimna conigera
NOCTUIDAE: Noctuinae
zesstreepuil
Xestia sexstrigata
NOCTUIDAE: Noctuinae
witte-l-uil
Mythimna l-album
NOCTUIDAE: Noctuinae
witstipgrasuil
Mythimna albipuncta
NOCTUIDAE: Noctuinae
huismoeder
Noctua pronuba
NOCTUIDAE: Noctuinae
Eind juli-begin oktober in één generatie. In de schemering zijn de vlinders vaak boven graslanden te vinden. Ze komen op licht en op smeer; bloemen van onder andere kruiskruid en struikhei worden geregeld bezocht.
Rups: september-mei. De soort overwintert als rups en eet tijdens milde winterdagen door. In maart of april is de rups volgroeid; voorafgaand aan de verpopping leeft hij eerst ongeveer twee à drie maanden als prepupa in een cocon in de grond.
Diverse kruidachtige planten en grassen, waaronder walstro en pijpenstrootje.
Open gebieden zoals graslanden, moerasachtige gebieden, heiden, bosranden en bospaden; soms tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
Noordwest-Afrika (Marokko tot Tunesië), Zuid- en Midden-Europa naar het noorden tot Schotland en Midden-Scandinavië. Klein- en Voor-Azië naar het oosten tot Zuidwest-Iran en West-Toerkestan. In de VS rond 1900 geïmporteerd en daar tot voor kort als X. trumani (Smith, 1903) aangeduid.
Het donkere gedeelte tussen ringvlek en niervlek is (min of meer) vierkant van vorm.
Xestia: xestos is opgewreven, glad, naar de glimmende voorvleugels van een aantal soorten in dit genus.
xanthographa: xanthos is geel en graphe is een merkteken, naar de geelachtige vlekken op de voorvleugels.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
zandstofuil
Caradrina selini
roodkopwinteruil
Conistra erythrocephala
tweestreepvoorjaarsuil
Orthosia cerasi
veldgrasuil
Apamea anceps
bonte marmeruil
Deltote deceptoria
maanuiltje
Cosmia pyralina